38. , uit: De sonnetten van de kleine waanzin, Hans Andreus
Er zullen anderen komen of niet.
De aarde zal altijd wel bijna rond zijn.
En ieder mens heeft een open wond, pijn
aan wat er niet meer is of bijna niet.
Ik heb de vlammen op het ijs zien dansen,
hoorde de klokken die onder de grond zijn.
En waàr ik ben staan de schimmen nog rond mijn
wereld – of schimmen? ik zie hun huid glanzen
en ieder gebaar watervalt van licht.
(Zij galopperen te paard op het licht
en hun lichaam buigt als een boog van licht.)
Genoeg daarvan. Ik kan in een mens leven
en uit de ruimte. Ik noem alles leven.
Er komen anderen om mee te leven.
Hans Andreus, 38. , uit: De sonnetten van de kleine waanzin