2. Purgatorio, uit: De kleine komedie, de bundel Wat blijft komt nooit terug,
eigen en andermans gedichten, J. Eijkelboom
Troost is er in muziek,
elegisch, niet te dik.
Versterkend is ook poëzie
en mijn Vergilius heet Yeats:
‘Een oude man is maar een nietig ding,
een stukke jas rondom een stok, tenzij
de ziel al handenklappend zingt en luider zingt
bij elke rafel in zijn sterflijke kledij.’
Natuur helpt soms wel mee.
Geen boterbloem,
geen weegbree in de berm.
Dat zou teveel zijn nu.
Maar weiden donkergroen
onder een grijze lucht,
dat is genoeg.
Het bruine riet voorbij de dijk,
het water waar ik inloop met mijn laarzen,
het klein geklots (geen brede baren).
Ik ga niet verder ook en als
een Broedertrouw wat golven maakt
doe ik, bijna gehaast, een stap terug
zodat het kille grauwe water
net niet naar binnen glipt.
Als Hein mij haalt zal ik gelaten zijn,
maar ‘k zoek hem niet, tenzij in groter pijn
dan wat de ziel het zingen deed vergaan.
Misschien dat dat terugkomt, later:
een zingen haast niet te verstaan,
een kurkdroog handgeklap en
weg
ben
ik,
a tattered coat upon a stick.