(werk van Nico Buisman, KCB 2015)
Er zijn mensen die nostalgisch worden zodra de eerste blaadjes vallen, treurig zodra het daglicht wijkt, volschieten bij de herinnering aan toen of licht weemoedig raken bij het verval van hun jeugd; dat zijn de milde vormen. De ernstiger zaken:
Joop Scholten, die over ‘onze wereld die niet de ware is’ nadenkt en schrijft, soms in antwoord op Frans Terken. Beide dichters bedienen zich al jarenlang van de ware poezie op een onnavolgbare wijze. Ze hebben prijzen gewonnen, zijn uitgegeven, treden veelvuldig op maar belangrijker: zij verstaan – zoals al onze gasten vandaag – de heimwee.
Voorgoed genezen, noemt Hans F. Marijnissen zijn laatste bundel. Of dat ook van de heimwee is? Ook Hans is een dichter die zijn sporen al verdiend heeft en toch nog steeds onderweg is.
Dan de man die het onderwerp van vanmiddag altijd bij zich (op zich) draagt, Simon Mulder. Hij grijpt terug naar de vaste vorm van gedichten, leest u bij voorkeur werk van de Grote Dode Dichters voor, maakt zich sterk voor het ‘niet vergeten’ – alsof wij dat ooit zouden kunnen of willen – en is onderwerp van gesprek in een volgende editie van het literair e-magazine Meander.
Het werd een prachtige, verstilde middag met een intens luisterend, klein publiek, grote dichters en ontroerend werk.
Bijdragen:
Heimwee blues
Ik had mijn stad verlaten voor een andere
zag niet om toen ik vertrok
stak roekeloos een kruispunt over
en verdween
in onzekerheid
want raak je het wel kwijt
heimwee naar thuis
waar ooit moeder in de weer was
met plank en messen
muziek van pannen en deksels
en de geur van
– zij in rood-wit geruite schort
met blauw geschrobde handen –
dat er kleur op het beeld komt
een onverklaarbare aandrang
die pompt en golft in de bloedbaan
dus kijk uit jongen
voor je het weet loop je jezelf voorbij
en sta je in een achterafstraat
op zomaar een deur te slaan
op zoek naar waar jij huishoudt
hoe je tot in stof aanwezig bent
© Frans Terken 25102016
Café aan de rivier
De rivier stroomde hier
nog voor de mens haar insloot.
Zij moppert en mompelt
oeverloos in haar bedding,
keert en draait.
Luchtende dekens
hangen uit vensters als tongen.
Vertrokken vrienden
wachten in dat café
dat ik ken
en zodra ik de ogen sluit
hoor en zie ik ze,
bestel ik een rondje.
De gloed van de open haard
schijnt door muren heen.
Van sommigen
weet ik dat ze stierven,
van anderen weinig meer
dan dat zij vertrokken,
of ik,
en wat van hen rest hier in me
vermindert, alsof de stroming
telkens iets van hen
naar zee voert.
Gerst, tarwe, hop en water,
de golfslag van de rivier,
en de glimlach
van de waardin
houden ons in leven
in elkaar.
(c) Hans F. Marijnissen