Gerrit Komrij, de Demon, uit: de verleden tijd van vrede
Het is een sport om met gestrekte vinger
Te wijzen naar de goeden en de kwaden.
Ik houd het liever bij de binnendringer
Die in mijzelf verlangt naar euveldaden.
Twee zielen huizen in ons en ze heten
Ons meestal-kwade en soms-betere ik.
Ik hoor ze altijd. In mij woedt hun vete.
Straks klopt de demon weer. Vrees ik zijn tik?
De vrede om ons is maar schijn van vrede.
Ons eerste ik voert oorlog met ons tweede,
Ik word zó weer de ander die ik ben.
Zolang ik mijn gehate ik maar kèn
En in de gaten houd ben ik niet bang.
Elk uur van lauwheid is een uur te lang.