De dichter heeft niet het podium nodig, niet het licht waarin
hij staat, niet het klappen van de handen tegenover,
niet de aankondiging waarmee hij grappend struikelt of de
korte buiging waarmee hij eindigt, de dichter
heeft de luisteraar nodig die aan dezelfde tafel zich verder
naar voren strekt en met zijn handen bijna
de kunstenaar voelt, de adem over zijn gezicht, het zweet
uit diens poriƫn en in eenzelfde beweging
zijn benen over elkaar slaat of balanceert op een voet om
zich dan weer met een ruk om te draaien naar
een bezoeker achter een paal, lamp, barkruk of familielid,
lachend of bijna huilend, ingehouden van herkenning,
pijn, verwondering, en dan hem aankijkend wacht op het
moment dat zijn tekst uit de ogen van de ander spreekt.
(bij Reuring breken we tegenwoordig het podium af alvorens
te beginnen; het gaat elke keer weer om de ontmoeting)