J.A. Emmens, Vogel, uit: Kunst- en vliegwerk
De bomen kregen een betekenis
die zij nog zachtgebarend wilden weren,
maar het noodlot was niet meer te keren:
een vogel streek klapwiekend in de wildernis
van takken neer en nu hij roerloos zit
(het licht wordt zo benauwend wit),
denk ik aan dood, verrotte geur van blaren
hetzelfde zijn op steeds dezelfde plaats..
Hoe komt wie vliegt ooit tot bedaren
en wie niet vliegt ooit van zijn plaats?