Adriaan Morriën, Moeders en zonen,
opgenomen in de bloemlezing Familie duurt een mensenleven lang (Menno Wigman)
Wanneer de moeders eindelijk slapen
verflauwt de onlust van de zonen.
Zij leven op en wrijven zich de handen:
de nacht is pas begonnen.
Het uur van misdaden en dromen
heeft reeds geslagen.
De straten zijn vol levensgrote meisjes,
ontvoeringen en drinkgelagen.
De zoon verlaat het huis, treedt als een zon naar buiten
in de sneeuw van het geluk, het liefdeloze
barmhartige genot, het boze, niet het broze,
maar ’t harde en genadeloze.
En hij is vrij, vrij om te sterven,
zoals een wees, een wolf, een lied
dat wordt gezongen voor de sterren.
Maar moeders slapen niet.