“vervangen vingers hun eigen lente” uit De boommigrant van Daniël Bras
Voor u treden op:
Liefde in tijden van Corona
Toen je samen met mij waakte
rug tegen rug, opgetrokken knieën
kousen laag, we lazen boeken
Het werd ochtend, de wallen onder
je ogen vulden zich met zonlicht
Maar niets veranderde de dag
We vingen zilvervisjes met
blote handen en lachten om
het stof dat uit boeken kwam
pirouetten danste in de schemer
ogen traande in zacht zilt
liefde stamelde op onze lippen
Over het leven
Omdat waar je vandaan komt
twee regels telt: je ouders en
dat ze niet anders konden
Hoe je geprobeerd hebt
geprovoceerd hebt, vluchtte
en mij ontmoette, toen
We schreven geschiedenis
op achterkanten van bierviltjes
deelden nachten met gezang
En in de ochtend de lakens
Jij kuste het leven, ik lustte
de kunst, we braken samen
(c) Marten Janse
de boommigrant
zodra het terrein prijsgeeft
waar de barsten langzaam losraken
vervangen vingers hun eigen lengte
alsof het diepzwarte jezelf angst
inboezemt je afbakent
honger
is een getijde die telkens terugkeert
als de krolse kop van een tijger
langs je drukke mannenschoot
een blik in de afwezigheid
waartegen elk gezicht sussend sist
onder de achterhuid ontploft
je bedenkt voortdurend andermans land
vertellen
je staat op een plankje in de branding
schommelt totdat de lucht
tegen je is aangeslagen
en moeder je toe roept
dat elke golf
de lip
van een blanke man is
(c) Daniël Bras
Riviervraat
Soms woon ik in water meer dan lucht
meer dan land zodat de muizen verzuipen
waar vogels niets meer te graaien hebben en
oevers verdwijnen tot ze vloeibaar zijn, tot het
nergens meer ademt rillend in zijn kou waar
ik grond verlies maar de dijken vertrouw
meestal in de winter zakt de kade
in het braaksel van de gulzige rivier
ligt het schip ooghoogte te pitten in roest
en kan ik zijn romp raken als was hij nooit
hoger aan wal geklommen nooit eerder zo licht
en wordt de stad tegen het wassende water gedicht
is het meer Waal en meer glanzende Spiegel
de brug licht gebogen met zijn voeten op de vlucht
soms dichterbij water dan dichterbij lucht
te wachten op kamille, op kamille in de zomer
waar een kampvuur zingt bij het bier van de nacht
en de schepen weer diep met hun reizende vracht
langs het groene eiland met zijn stoere koeien
te grazen op volle stranden met het volk in de zon
duikend in koelte maar volop warm in zijn bron
waar konijnen vrijen tot het krimpen van de klok
en de jeugd weer verdwijnt na de laatste slok
tot de stilte herademt die de tijd overbrugt
soms woon ik water, soms woon ik in lucht.
(c) Eva Jeune
uit Stad aan de Waal, stadsgedichten Nijmegen