Gedicht van de Maand: September 2025

Gerard den Brabander,
uit De steenen minnaar VIII, 1946

Dichters moeten de minnaars uit zich weren,
willen zij naakt gelijk de goden zijn.
Waaròm dan, hart, dit mateloos begeeren
naar alle naaktheid, geborneerd en klein,
en wáárom zijn onsterfelijkheid bezeeren
aan deze beten van het bot venijn,
wanneer de liefde slechts dit klein krepeeren
aan de bestie is achter ’t bedgordijn?
Hijg dus, o hart, uw sterflijkheid te buiten,
gij, die uit pijn de bovenaardsche koos,

eens zal uw mond zich als gesteente sluiten
in d’eenzaamheid van wind en waterhoos,

maar, wie hem kust, zal er op leven stuiten:
diep in zijn barsten hurkt de wilde roos.

 

Geef een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie gegevens worden verwerkt.