Tuin
In mijn hoofd is langzaamaan een tuin gegroeid.
De zon schijnt er altijd, er bloeien blauwe bloemen.
Onder een dikke boom een bank. Ik ga er zitten
en krijg gezelschap. Soms komt die en dan weer die of die.
We praten. ‘Ik mis je,’ zeg ik en de ander zegt:
‘Ik was er toch? We dansten, schreven, lachten, weet je nog?
Ik raakte je, daar was ik blij om. Had je het willen missen?’
‘Nee,’ zeg ik, ‘nee, dat niet. Maar blijf je komen?’
‘Zolang ik kan. Dat is beloofd. Dit is een mooie plek.’
In mijn hoofd is langzaamaan een tuin gegroeid
die ik steeds vaker zal bezoeken.
© Edith de Gilde
Vanitas
Neem ruim de tijd, een inktpot, een glas wijn,
een fruitschaal en een klok om stil te zetten,
blaas kaarsen uit, strooi bloemen rond m’n schedel,
stof over je lievelingsromans.
Neem gerust de tijd, ik heb wel even:
een eeuwigheid om hangend in salons,
gerangschikt in het hart van je stilleven,
onbewogen grijnzend toe te zien
hoe om je heen de zomer implodeert,
je schutterend met kwasten en pigmenten
probeert om onherstelbaar vast te leggen
dat alles zwijgend naar de tering gaat.
Herschik een kandelaar of een chrysant,
zet er een globe of een spiegel naast,
veeg nog een keer het spinrag van mijn botten
en neem de tijd. En neem de tijd. Maak haast.
© Martin Wijtgaard
Voor Annemieke
Mijn lieve kleine, lieve
kleinste, jongste, blondste
liefste zusje
Je knuistje, je bolle wangen
mijn vinger in je kleine
vuistje, grijp je vast
de wereld komt in stormen
vlagen wind en donkere
luchten en regen die reinigt
kinderen brengen je stof
tot nadenken, schenken je
onvoorwaardelijk lief en leed
leven overkomt je,
overstroomt je en leidt je
naar waar je bestemming ligt
waar jij bent doven nimmer
vlammen, in ons hart dat van
jouw bestaan af weet
© Wouter van Heiningen
wanneer storm vrouwelijk is, een nagedachte
(“April is the cruellest month,” T.S. Eliot)
niet april maar mei is de wreedste maand
zeker als een zeldzame storm – zwoegend
lichaam dat overal aan raakt – zich tollend
zonder schaamte laat gaan, en niemand
roept: stop dat lawaai!
zij is het niet zelf, dat onzichtbare loeien
het zijn de bomen op haar weg
of de pijlers van een brug, of huizen in de hoogte
waaronder een tochtsluis is ontstaan, gevaarlijk
voor kleine meisjes op de fiets. mijn kind
zal van de wind nooit kunnen weten
de stille mist boven het kleinste graf was hard
vanwege het ontbreken van enig gerucht
was er die mei maar een zuchtje geweest
een zindering van lucht
© elly stolwijk