Een sprankelende middag waarin tijd, liefde en dood niet langer abstracte begrippen bleven, het publiek haar best deed de dichter te begrijpen en dichter bij de lente en elkaar kwam door debuterende Denise Kamp, Geert Zomer, Koos Hagen en Jez Keighley en een – uit het hoofd reciterende – Paul Roelofsen, Elbert Gonggrijp en Ellen Swanenburg de Veye.
VERTRAPTE TULPEN, LIEFDE DOOD EN ‘T GENOT VAN APPELTAART
”Op zaterdag 23 maart is het stormen voorbij”, meldden onze ijverige weermannen en vrouwen. Maar dan weer ánder malheur: door de nachtelijke temperatuurval komt er zeer dichte mist, vooral in de kustprovincies… Niet op reis dus.
Maar na het middaguur klaarde het op, de zon liet weten: ik ben er nog! en ja bijna geen wind. Toch maar weer zeewaarts over die afsluitdijk – kijken naar de eerste tulpen en misschien erna nog even Alkmaar? Er waren er méér die er zo over dachten, het was het eerste bollenrit-weekeinde, zo leek het wel. De bekoring van de kleurenvakken is toch een mooie tegenprestatie voor al dat gifspuiten wat ze doen, dacht ik. Maar dat eigengereide dagjesmensen menen dat ze er best wat van mogen vertrappen voor een mooie selfie – nee, daarmee vind ik dat ze veel te ver gaan.
Boeren en bollenkwekers, een bedreigde menssoort?
Vanaf de ring zat Alkmaar verstopt, kent die stad geen groene golven? Een beetje te laat in Koekenbier, maar ik wist er Koos Hagen en Paul Roelofsen(bij Scheltema nog de agenda’s afgestemd), ook zou ik Geert Zomer nu eens ‘live’ kunnen meemaken.
Alja Spaan bleek ook nog blij met mijn komst. Het begin heb ik gemist, maar ik begreep dat er twee dames (één voor de muziek?) verhinderd waren, en zo zat Alja wat ruim in de tijd. Jeremy mocht de microfoon, maar vertelde dat hij niet kon zingen en ook al geen instrument bespelen, gelukkig kon hij wel poëzie schrijven! En dichters schrijven over liefde en de dood. Engelstalig (native speech) hoewel hij perfect accentvrij Nederlands spreekt. Ik begrijp dat wel, poëzie vereist meer dan spreek- en schrijfvaardigheid. Zo spreek ik zelf bijvoorbeeld uitstekend Noors, maar durf mij nooit aan gedichten in het Noors te wagen. Omgekeerd wel, vertalen uit de Scandinavische talen naar het Nederlands gaat best.
En dáár was dan Geert Zomer, recent nog stadsdichter van Harderwijk. Een romantische dichter, over liefde en dood dus. Aangekondigd door een telefoon die afging, gênant in een gezelschap van zoveel dichters. Van schrik lukte het Elbert Gonggrijp maar moeizaam het ding uit zijn broekzak te sjorren. Sorry Elbert, ik had met je te doen… maar het is een les voor ons allen: uit die dingen, in ruimten waar mensen het beste uit zichzelf geven. Geert las mooie verzen, onder andere het volgende titelgedicht uit zijn debuutbundel Binnenman (2015) bij uitgever Lieverse:
Hij had haar naar binnen gekeerd,
haar voeten de aarde gewezen,
haar heupen het dansen onderwezen.
Hij had haar armen naar haar toe gebogen,
haar buik met de klok mee gewreven,
haar het vallen geleerd.
Hij had haar gewond laten zijn,
haar mond iets geopend,
haar ogen laten zoeken naar een redder.
Hij had 112 gebeld met zijn bakelieten telefoon,
de broeders zijn zegen gegeven,
geluisterd naar het Dopplereffect.
In zijn verbeelding viel zij altijd in slow motion,
traag in een intieme beweging.
(c) Geert Zomer
Ik werd meegevoerd in ”vale plafondschilderingen in schepen van oude kerkgebouwen”, ”tatoeages van oude zeemansverhalen” en ”ze waren nog ergens blijven liggen/ woorden die even nergens op slaan/ vergelijk het maar met de voorraad dromen/ die na het ontwaken verdwenen zijn”.
Alja, meelevend als zij is, beloonde Elbert Gonggrijp met microfoontijd voor een mooi natuurgedicht. Want ook dat is toch een geliefd dichtersthema. En Paul Roelofsen mocht ook, Alja zat nu eenmaal wat ruim in de tijd.
Hij had, net als ik trouwens, niet zo snel werk op papier bij de hand. Maar de vaak ontregelende poëzie uit zijn recente bundels is meest compact en Paul’s geheugen werkt nog prima. Zo kwamen voorbij: het hoofd dat opdook in het kanaal, gevolgd door een armzwaai – ”ik groette terug”; en de kleinzoon die tegen opa zei dat hij later graag hond wilde worden: om opa te leiden… Paul’s ‘waarheen leidt de weg’, met een glimlach.
En ook weer een voormalig stadsdichter – van Amstelveen – Koos Hagen. Van deze oud-leraar Frans kende ik de bundel Tijdelijk Geen Bereik. Hij schreef ook heel wat stadsgedichten, zoveel zelfs dat ze in 2018 gebundeld werden tot een prachtig boek. Hoewel hij elders werd geboren en zelfs een tijd in Frankrijk heeft gestudeerd – woont hij al zo lang in Amstelveen dat hij de plaats van natte weilanden met rietkragen in de late middeleeuwen, tot aan de bedreiging met de Amsterdamse zuidas in alle stemmingen hartstochtelijk bezingen kan. Geen wonder dat hij met Ivo de Wijs, die zich denigrerend over Amstelveen uitliet, de strijd aanging met: ”Uren, dagen, maanden jaren/ vliegen als een schaduw heen/ wie geluk aan voorspoed paren/ vindt men vaak in Amstelveen”.
Zijn ode aan het meisje Noortje Oosterbroek, die in de tweede wereldoorlog haar leven dagelijks waagde, als koerierstertje naar Amsterdam – in haar fietstas de kopijconcepten voor het verboden Parool, vind ik heel ontroerend: …na de verduisteringen/ het monument is opgeknapt/ nieuw grind/ de opstap is verlaagd het pad verbreed/ naar de zuilen in kalksteen/ die een beeld dragen van treurnis en triomf/ gemodelleerd naar koerierster noortje…
Het loopt vaak net weer even anders, maar weer een mooie middag daar aan de hout, met natuur dood en liefde, die sloten we af met – nee niet met de appeltaartproza van Geert Zomer: ”Ik houd van appeltaart, overal langs alle straten, langs alle wegen van ’t land – Tot alle vrouwen van Nederland: er is geen betere methode om te verleiden van uw droomman, dan met appeltaart. Ik kan het weten, ik weet er alles van” maar liever toch met een ”schuumkoppe” van Tessel en de tatoeages van oude zeemansverhalen.
Op 13 april wéér, kom ook!
(c) John Zwart. 28.03.2019